Kort voor, en nog eens vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bood CHU-politicus De Geer (1870-1960) het premierschap aan aan Colijn, die beide keren weigerde, de tweede keer omdat hij dacht dat Nederland buiten de oorlog kon blijven. Volgens biograaf Van Osch was De Geer, in wie hij zelfonderschatting, faalangst en twijfel onderkent, zich van zijn eigen tekortkomingen bewust maar leed hij op momenten ook aan de arrogantie van iemand die lang aan de macht is. Overigens was De Geer in zijn tot dan toe heel succesvolle publieke loopbaan vaker voor verantwoordelijkheden teruggeschrokken. Voor zijn omgeving bleef De Geer onberekenbaar en een sfinx.
Jammerlijk mislukt
Henk van Osch, de eerste biograaf van De Geer, speculeert zelden. Wel meent hij dat het in mei 1940 maar beter was dat De Geer premier was: Colijn had een zinloze strijd voortgezet en was vermoedelijk niet in staat geweest de strijd vanuit Londen voort te zetten. Maar eenmaal in Londen mislukte De Geer jammerlijk, geheel ongeschikt voor een oorlog, en Wilhelmina schoof hem terzijde ten gunste van Gerbrandy.
Wat De Geer vooral is nagedragen, en wat hem na de oorlog kwam te staan op een strafrechtelijke veroordeling, inleveren van zijn onderscheidingen en verlies van zijn status van Minister van Staat, is zijn terugkeer naar Nederland, onder misleiding van het kabinet en met toestemming van de Duitse bezetter, die die terugkeer uitbuitte en hem toestemming gaf, en schaars papier, voor een brochure. De Geer werd vervolgens gestraft met een lang leven waarin hij vergeefs bleef streven naar eerherstel, op basis van een in de kern eenvoudige, vooral juridische verdediging: hij was weggegaan als premier; na zijn ontslag kon hij teruggaan en dat had, in zijn ogen, geen enkele politieke betekenis.
Onbegrip
Van Osch schetst het beeld van een man die ook als premier zijn eigen ambtenaar en secretaris was, die niet verder kon kijken dan de Nederlandse grenzen, die werd geplaagd door de vrees dat de wereld aan oorlog ten onder zou gaan en die in het belang van de vrede consequent voor een supranationaal gezag pleitte, ook toen dat niet anders kon betekenen dan Duitse overheersing. Hij leek de demonie van Hitlers wereldbeschouwing niet te begrijpen, kon geen fout toegeven en begreep niet wat hij fout had gedaan, en waarom hij beter kon zwijgen.
Een man van grote kwaliteiten en met grote tekortkomingen die, stelt Van Osch, zwaar is getroffen door Gerbrandy (die de kwestie nog eens breed neerzette in wat bekend staat als Het Memorandum: Eenige hoofdpunten van het Regeeringsbeleid in Londen, 1946) en vooral door Wilhelmina, zoals voorspeld door partijgenoot en minister van Binnenlandse Zaken Van Boeijen na de beruchte terugkeer: ‘Dat vergeeft het Huis van Oranje De Geer nooit, nooit!’ Van Osch sluit niet uit dat Wilhelmina haar eigen rol in het ontslag van De Geer achteraf wat kleiner maakte.
Bittere tragiek
De christen-socialistische verzetsman J.H. Scheps (1900-1993, SDAP, PvdA) schreef in 1942 een scherpe maar afgewogen brochure met precies dezelfde omslag als die van De Geer: De Synthese in de oorlog, met op de tweede pagina van Scheps: Beantwoord. De Geer verdonkeremaant volgens Scheps de wezenlijke tegenstelling. ‘Een vroom bakerpraatje uit Romeinen trekken (Overwin het kwade door het goede) en het probleem der Jodenvervolging doodzwijgen, brengt de wereld geen stap verder.’ Het geval-De Geer is ‘een stuk nationale inzinking’: ‘Dat dergelijke mannen het roer van het schip van staat in handen gehad hebben, blijft voor Nederland een droevig feit.’
Na de oorlog sprak Scheps De Geer een lange middag in Soest, het verbanningsoord van De Geer. Het leverde weinig op. ‘Het was precies of wij in twee geheel verschillende werelden leefden.’ Hij bleef zich afvragen of De Geer het wezen van het nationaal-socialisme heeft begrepen. ‘Wij moesten jhr. De Geer, in de maanden van 1941, fel bestrijden,’ schreef Scheps terugkijkend (Scheps inventariseert, Apeldoorn 1973). ‘Land en volk en vrijheid eisten het. Wij moeten vandaag oog hebben voor de bittere tragiek van dit leven.’
Henk van Osch: Jonkheer D.J. de Geer. De teloorgang van een minister-president. Amsterdam 2007
Commentaires