Waren de geallieerde bombardementen op steden in Duitsland en Japan moreel gerechtvaardigd? Hoe ver mag een land gaan om zijn aartsvijand te verslaan? vraagt de Britse filosoof Grayling (1949). Het volkenrecht is in de verklaringen van St. Petersburg van 1868 en die van Den Haag van 1899 en 1907 helder: het is noodzakelijk ‘to conciliate the necessities of war with the laws of humanity’ (Sint Petersburg) en projectielen en explosieven mogen niet uit een ballon, zeppelin of vliegtuig worden geworpen (Den Haag). Maar die grenzen worden lang niet altijd gerespecteerd.
Hoewel de Britse premier Chamberlain twee dagen voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verzekerde dat Engeland geen burgers zou bombarderen (Engeland zelf was nog zwak en kwetsbaar), werd dat precies de manier waarop Engeland de oorlog bij de Duitsers thuis bracht. In een vernietigende en kostbare oorlog stond tegenover 500.000 Duitse doden als gevolg van area bombing, het verlies van 55.000 airmen en 7.700 vliegtuigen. Duitse steden werden één voor één vernietigd maar de moraal van de bevolking brak niet en de militaire betekenis van de bombardementen was gering (precisiebombardementen waren wèl effectief: die hadden de oorlog volgens Grayling aanzienlijk meer kunnen bekorten).
Glijdende schaal
Nadat de oorlog in 1944 feitelijk was gewonnen wierp Bomber Command nog meer dan eenderde van alle bommen af van de gehele oorlog, op steden die nog onbeschadigd waren. De Amerikanen kozen voor precisiebombardementen overdag, maar die restrictie was weg toen het om Japan ging. Het was bekend dat area bombing niet werkte: het Butt Report van 1941 was vernietigend maar het beleid werd niet gewijzigd want een hele industrie was ervoor ingericht, het hield de druk erop voor komende invasies (Italië, Frankrijk), de bombardementen apaiseerden Stalin, die lang op het Tweede Front moest wachten, Bomber Command wilde zich profileren en er was behoefte aan actie en aan vergelding. Het werd een glijdende schaal, met een grotere inspanning naarmate de (militaire) resultaten tegenvielen. Aan het eind van de oorlog drukten de beelden van de bevrijding van concentratiekampen elke discussie weg. Het bombardement op Dresden leek een gerechte straf.
Maar er waren felle critici, zoals Vera Brittain, die betoogde dat burgers bombarderen om militaire levens te sparen, gelijk staat aan het gebruiken van burgers als schild. Volgens opiniepeilingen tijdens de Blitz bestond in gebieden waar Engelsen zelf zware bombardementen ondergingen, veel minder steun voor vergelding dan elders. Na de oorlog werd Bomber Command doodgezwegen en in Neurenberg bleef de kwestie wijselijk ongenoemd.
Morele misdaad
Na weging van alle argumenten stelt Grayling dat de bombardementen zeker niet noodzakelijk waren om de oorlog te winnen en dat het middel verre van proportioneel was: ‘it was a moral crime,’ concludeert hij, verklaringen niet accepterend als excuses. Het heeft zelfs alle schijn van ‘a concerted smashing of as much of Germany, its people and its cultural heritage as possible.’ Culturecide wordt dat genoemd, of in ander verband: memoricide.
Dat geldt ook voor de Amerikaanse bombardementen op Japan, mede verklaard uit racisme. Het emotionele en omstreden boek van Jörg Friedrich (Der Brand, Deutschland im Bombenkrieg 1940-1945, München 2002), dat de vernietiging vertelt zonder verdere context, acht Grayling legitiem. Dat boek speelde een rol in een gevoelige discussie over Duits slachtofferschap.
Veroordeling door de geschiedenis
Na de oorlog werd area bombing (een ‘bomtapijt’ leggen) verboden (Vierde Geneefse Conventie van 1949; expliciet pas in latere protocols, 1977), wat Grayling beschouwt als een veroordeling achteraf door de geschiedenis. ‘A surprise attack on a civilian population aimed at causing maximum hurt, shock, disruption, and terror:’ Grayling ziet in principe erg weinig verschil tussen Operation Gomorrah (de opzettelijk veroorzaakte vuurstorm in Hamburg in 1943), de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki en de vernietiging van het World Trade Center in New York op 11 september 2001.
Terugkijkend ziet Grayling ‘a just war against morally criminal enemies, in which in some important respects the eventual victors allowed themselves to join their enemies in the moral depths, a fact which should be profoundly and frankly regretted.’ Betreuren wat is gedaan kan helpen om te voorkomen weer zó ver te gaan in het verslaan van de aartsvijand.
A. C. Grayling: Among the Dead Cities. The History and Moral Legacy of the WWII Bombing of Civilians in Germany and Japan. New York 2006
Comments