Foto Hanny Savelkouls
Ze kijkt met haar mooie groene ogen nog één keer rond over haar terrein, het lijkt of ze de vertrouwde natte boslucht nog eens opsnuffelt, wij beseffen: voor het laatst in haar tot voor kort prachtige leven. We kijken elkaar niet aan als we haar in de auto zetten. Hier is ze in het wild geboren, nog maar viereneenhalf jaar geleden, onder een bijna onbereikbare wal van houtblokken, achter het dichtgroeiende parkeerterrein waar we haar en haar broertje en zusje het eerst zagen, piepklein nog met hun kraaloogjes.
Die twee toonden ook belangstelling voor de verlokking van onze kattenbrokjes, maar ze durfden minder en Poes blies ze erbij weg, zij bleven wild en verdwenen langzaam uit beeld. Nog maanden zette Poes haar voorpootjes middenin haar eetbakje: daar kwam niemand aan. Poes koos voor ons, met uitsluiting van anderen. Onze levens grijpen sindsdien in elkaar, losmaken doet nu onnoemelijk zeer.
Geboortegrond
Want Poes is ziek en kan, na een behandeling met dagelijkse injecties die haar en ons te gortig werd, niet meer beter worden, de dierenarts gaat om drie uur op een donkere maandagmiddag een week voor de Kerst aan haar lijden zachtjes een einde maken en we zullen haar straks in haar geboortegrond een plekje geven, het steentje ligt al klaar want het is vroeg donker. In de auto is het erger dan naar een begrafenis: Poes is er nog en komt straks ontzield weer thuis en wij hebben dat moeten besluiten.
Het terrein waarover ze nog eens uitkijkt kent ze als geen ander: ze komt dag en nacht overal, ook waar wij al niet meer kunnen komen, we laten groeien wat groeit, de natuur neemt het over. Zo zien we haar in de verte zitten in het veld met haar witte schoudertjes, op vaste plekken tuurt ze naar langskomende muizen. Komen wij buiten, dat is feest: ze loopt quasi toevallig ons hele rondje mee door de singels en door het bos, snuffelend naar sporen van ander leven, van vreugde in bomen klimmend, ostentatief over de omgeving uitkijkend, hup de volgende boom in, kijk mij! Toen ze, nog heel klein, voor het eerst binnen sliep krulde ze zich op in een plantenpot: slapen op vochtige grond, dat was vertrouwd.
Knuffelen en kroelen
Op de paden kan ze ineens uit het duister opduiken, haar staart enthousiast omhoog, ons al lang in het vizier. Komen we ‘s avonds met de auto thuis, ze wacht trouw op ons op de oprijlaan of om de hoek van de schuur en gaat ons enthousiast vooruit naar de voordeur. Dat we altijd blij zijn haar te zien kan haar niet ontgaan en knuffelen en kroelen is prachtig, maar eten gaat voor. Dag Poes! zegt eega met nadruk als ze opendoet en Poes zwijgend doorstiefelt naar haar bakje, maar ze houdt er niet minder om van Poes. Poezzie! vraagt eega haar aandacht als Poes ligt te slapen, blij met een subtiel bijdraaiend oortje en een kromtrekkend pootje bij het heerlijke vooruitzicht van kroelen met spitse vingertjes.
Uit dankbaarheid brengt ze ons menige muis, meestal gelukkig inmiddels dood. Als klein poesje bracht ze tot onze schrik eens vier muisjes op in toenemende mate van vertering, ze was er niet lekker van maar had al snel weer trek. Later braakte ze na een afwezigheid van twee dagen een stinkende, bruingroene massa, teveel kikkers gegeten dachten we. Met liefde ruimden we het op en luchtten we de kamer, opgelucht dat ze terug was.
Verschrikt gefladder
Zij houdt van grapjes, Poes, maar prachthaan Barry met wie ze het terrein deelde niet. Geen kwaad woord over Barry, een jaar geleden onverwacht doodgegaan, hij cijferde zich compleet weg voor zijn kipjes, maar om dat ondeugende zwartwitte katje dat hem graag uitdaagde kon hij niet lachen. Soms negeerde hij haar fratsen, maar een enkele keer werd het hem te bar en zagen we eerst Poesje en dan Barry als Tom en Jerry langsspurten, ze moest haar best doen om zijn harde snavel voor te blijven. Toen we Barry zijn eerste vier kipjes gaven was ze helemaal in de war: vijf Barry’s vond ze teveel.
Ze heeft wel eens een pik gekregen op haar kopje: de laatste tijd loopt ze met een boog om elk stuk pluimvee heen, de dagen van dwarse sprongen langs een kipje en zich verheugen over verschrikt gefladder en gekakel, die zijn voorbij. Ook ons liet ze als jong poesje graag schrikken. Ze kon met veel misbaar ineens uit de struiken voor onze voeten landen en liep dan heel tevreden over onze reactie waardig door: gelukt! Met haar witte pootjes haakte ze naar ons vanonder de klamboe als we rond het bed liepen.
Ritueel
Ze bedacht nieuwe spelletjes, achter het handdoekenrek bijvoorbeeld, ze kon geduldig zitten wachten. Het werd een heel ritueel voor het slapengaan: hier spelen, daar verstoppen, achter een ceintuur aan, een kast onderzoeken, voordat ze, wat we hadden gezworen nooit te laten gebeuren, opgekruld op het voeteneind ging slapen. In de winter althans, want in de zomer is ze altijd buiten, dan komt ze alleen even langs voor wat eega noemt haar happiness station. In een gekke bui lopen haar achterpootjes niet recht achter de voorpootjes, ze hoort ons lachen, we begrijpen elkaar.
Voor haar vader was ze bang: een boze, schonkige kater bezig met zijn geurvlaggen, maar haar moeder, helemaal zwart maar met dezelfde korte pootjes als Poes, deed voor haar kleintjes enorm haar best. We hebben moederpoes nog een paar jaar op veilige afstand langs zien trekken, totdat ze op de weg werd doodgereden en we haar moesten begraven. Poes is best eenkennig en op ons gericht, maar met de ouders van eega ging het geweldig, ook al voordat die haar chipolatapudding voorzetten.
Bescheiden Poes
Een bescheiden poes is ze wel genoemd. Op weg naar haar etensbakje kan ze een klein maar niet te missen kopje geven, als het op is maar niet genoeg blijft ze stil voor haar bakje zitten of kijkt ze ons strak maar geluidloos aan. Wil ze naar buiten, ze verspreidt onrust maar doet dat in stilte. Het concept deur heeft ze nooit willen begrijpen: die gaat toch vanzelf open? We haasten ons. Wil ze naar binnen en heeft ze onze blik gevangen, ze miauwt geluidloos met een klaaglijk bekje. Maar toen we eens, zij nog jong, het terrein verlieten voor een wandeling zat ze zo smartelijk te miauwen dat we zijn teruggekeerd, Poes met verlatingsangst bedachten we toen, wandelingen begonnen daarna met omtrekkende bewegingen. Doen we vis in haar bakje, ze betuigt haar instemming luid en komt ze na een regennacht binnen, ze kwettert ons een heel verhaal hoe nat het was en hoe ver.
Maar nu is ze afgevallen, haar gedrag is veranderd, meer dan voorheen zoekt ze onze schoot op en voor buiten verliest ze haar energie. Poes is onverwoestbaar, denken we, tot het tegendeel blijkt en medicijnen niet helpen. De laatste ochtend op schoot worden haar pupillen smalle spleetjes als ze naar het licht buiten kijkt: alles werkt nog, maar het mager geworden lijfje wil niet meer, voedsel neemt ze niet op en alleen uitgebreid kroelen geeft nog troost. Het is afgelopen. De dierenarts maakt haar in slaap en brengt het hartje tot stilstand. We nemen haar mee om haar terug te geven aan de aarde van haar geboorteplek.
In ons hart
In alles was Poes een kat, soeverein, onverstoorbaar, ondoorgrondelijk soms en gedreven door jachtinstinct, maar ze was ook aanhankelijk, vol vertrouwen, speels en grappig, een karakter en een persoonlijkheid, heel dichtbij, een heel lief beestje dat haar heel eigen leven mooi afstemde op het onze, dat ze heeft beïnvloed, veranderd en verrijkt. Hoe verschillend ook, wij en Poes, we waren gelijkwaardig en meer op elkaar gericht dan kon lijken. We woonden hier samen op wat vooral haar terrein was.
Zien we nu in onze ooghoek zwart en wit, het is niet meer Poes. Beweegt er iets in de struiken, Poes is het niet. Gaat op het terrein een lamp aan, misschien is het een kat, maar het is niet Poes. Openen we een gordijn, we zien niet Poes op ons wachten met haar stille miauw. Croissantjes kunnen we op het aanrecht laten liggen, Poes zal ze niet meer opeten, de boter likt ze niet meer van de ontbijtkoek. We zijn blij met de eekhoorns, we verheugen ons over onze kipjes, we koesteren alle vogels, maar het is stil op het terrein, we missen wat niet gemist kan worden, Poes en buiten en wij, de eenheid is verbroken. We hebben haar in ons hart gesloten en daar blijft ze, we kunnen haar bijna aanraken.
Ulicoten, 26 januari 2024
Comments